We hebben niet 5, maar 32 zintuigen. En zo benut je ze: “Wie beter leert te ruiken, geniet volgens onderzoek meer van seks”
Iedereen kent de vijf zintuigen waarmee je contact maakt met de buitenwereld: tast, smaak, reuk, gehoor en zicht. Maar eigenlijk is het lijstje veel langer. Emma Young voerde jarenlang onderzoek uit en ontdekte dat er maar liefst 32 (!) zintuigen een rol spelen in onze menselijke ervaringen. De wetenschapsauteur somt op welke zintuigen we dringend moeten leren kennen, en hoe je die kunt trainen.

De overtuiging dat we ‘maar’ vijf zintuigen hebben, vindt zijn oorsprong bij de Griekse filosoof en bioloog avant la lettre Aristoteles (384-322 v.Chr.). In zijn prominente werk ‘De Anima’, Latijn voor ‘Over de ziel’, beschreef hij de vijf welbekende manieren waarop mensen iets kunnen waarnemen: zien, horen, ruiken, proeven en voelen.
Het zesde zintuig
Op zich geen gekke theorie, aangezien de bijbehorende organen – ogen, oren, neus, tong en huid – makkelijk zichtbaar zijn. Mogelijk is dat ook de reden waarom Aristoteles’ claim zo lang overeind bleef. Tenzij in de paranormale context dan, waar ‘het zesde zintuig’ dankzij de gelijknamige filmklassieker al sinds eind jaren 90 een ingeburgerd begrip is. Even het collectieve geheugen opfrissen: met ‘I see dead people’ leverde de horrorthriller ‘The Sixth Sense’ een van de beroemdste filmquotes ooit.
Of zo’n zesde zintuig écht bestaat? “Ja en nee”, klinkt het bij psychologe en wetenschapsauteur Emma Young. Zij deed jarenlang onderzoek naar onze zintuigen, en kwam tot een aantal verrassende bevindingen. “Er bestaat uiteraard - geen zintuig om dode mensen te spotten”, lacht ze. “Maar wie blijft herhalen dat er maar vijf zintuigen zijn, heeft het evengoed bij het verkeerde eind. Dat is zoals beweren dat de aarde plat is. Alleen al onderzoek naar de gevoeligheid van de huid levert bewijs dat de mens meer zintuigen heeft. Zo zitten er in de huid sensoren voor temperatuur, pijn en druk.”
Wat we al langer instinctief aanvoelden, lijkt nu bevestigd: het leven is veel rijker dan zien, horen, ruiken, proeven en voelen. “De menselijke ervaring wordt door tientallen zintuigen gekleurd. Tweeëndertig, om precies te zijn.”
Zintuigen zijn systemen
Emma Young gebruikt de term ‘zintuig’ voor een systeem dat informatie ontvangt via specifieke receptoren en zo een conclusie over de omgeving of onze innerlijke belevingswereld kan trekken. Daarom rekent ze bepaalde vitale processen, zoals de regulatie van onze hartslag of bloeddruk, ook mee. Bestaande zintuigen – zoals tast en zicht – deelt ze dan weer op volgens bepaalde functies.
Vier nieuwkomers die je nog niet kent
1. Ik zie wat jij niet ziet: lichtdetectie
“Er zitten twee soorten zintuigcellen in ons oog: staafjes en kegeltjes. De staafcellen zijn lichtgevoelig en zorgen ervoor dat we ook in het donker kunnen zien. Met de kegelcellen kunnen we kleur waarnemen”, legt Young uit. “Maar dat is niet het hele verhaal. Als mens hebben we een biologische klok, die allerlei functies zoals ons verteringsproces en slaap coördineert. Om te blijven werken, moet die inwendige klok wel precies weten wanneer de zon opkomt of weer ondergaat. Die informatie ontvangt ze van het oog, maar niet via de staafcellen, zoals lang gedacht werd. Wel via de lichtreceptor melanopsine. Die zorgt ervoor dat dieren die blind zijn – en dus geen staaf- en kegelcellen hebben – toch dag van nacht kunnen onderscheiden.”
“De Duitse neurowetenschapper Ignacio Provencio ontdekte dat ook het menselijke netvlies melanopsine bevat. Dankzij deze receptor worden we slaperig in het donker, of wakker als het licht wordt: melanopsine is namelijk betrokken bij de aanmaak van het slaaphormoon melatonine.”
“De lichtreceptor wordt bovendien ook gelinkt aan onze gemoedstoestand: een flinke portie licht ’s ochtends geeft ons niet alleen energie, maar ook een beter humeur.”
2. Nociceptie: vloeken tegen de pijn
Young beschouwt ook ‘nociceptie’ als een zintuig. Het woord is afgeleid van ‘nociceptor’, een mooie benaming voor pijnreceptor. Deze schadesensoren zitten door heel ons lichaam, en zijn gespecialiseerd in het detecteren van gevaar. Ze reageren op drie verschillende stimuli: extreme temperaturen, mechanische invloeden (zoals schaaf- of snijwonden) en gevaarlijke chemische stoffen (bijvoorbeeld pikante pepers). Elke categorie van potentieel gevaar heeft zijn eigen receptoren. Daarom beschouwt Young deze drie ‘alarmen’ als afzonderlijke zintuigen.
De mate waarin we pijn ervaren wordt door een aantal factoren beïnvloed. Door het ‘feelgoodhormoon’ endorfine bijvoorbeeld, een stof die stress, angst en pijn verlicht. Maar ook vloeken zou een positief effect hebben op onze pijngewaarwording, schrijft Young.
“In 2016 gaven wetenschappers van de Keele University proefpersonen de opdracht om hun handen twee keer in een emmer ijskoud water onder te dompelen. De eerste keer moesten ze een neutraal woord uitroepen, de tweede keer een scheldwoord. Al vloekend wisten de studenten het gemiddeld vijftig procent langer uit te houden. Waarom vloeken helpt, is (nog) niet helemaal duidelijk. De hypothese: zo’n luide ‘f*ck’ zou andere emoties oproepen en ons zo afleiden.”
3. Thermoceptie: warmte als geleider van troost
Onze tastzin blijkt ook net wat ingewikkelder in elkaar te zitten dan we dachten. Elke vierkante centimeter huid heeft namelijk zo’n 130 aanrakingsreceptoren, onderverdeeld in vijf verschillende types die elk een andere sensatie oppikken: koude, warmte, druk, vibratie of drukvariatie en pijn. Daarom concludeert Young dat we niet één tastzintuig hebben, maar vijf.
Een van de opmerkelijkste daarvan is temperatuurzin of thermoceptie. Via de warmte- en koudereceptoren in de huid worden we meteen gewaarschuwd of een object koud dan wel warm is. Maar ook in de hersenen zelf zitten thermoreceptoren. Om de lichaamstemperatuur ‘normaal’ te houden, sturen ze regulerende lichaamsprocessen aan: opwarmen met rillingen of kippenvel; afkoelen door te zweten.
Maar daar stopt het niet: er duikt steeds meer wetenschappelijk bewijs op dat de thermoreceptoren ook een psychologische functie hebben. “Al vanaf onze geboorte leren we de link leggen tussen het voelen van warmte en het ervaren van troost en geborgenheid, wat verklaart waarom we huid-op-huidcontact als onontbeerlijk ervaren”, vertelt Young.
“Het thermoceptiesysteem zelf is er trouwens prima op afgesteld. Zo neemt de gevoeligheid van de koudereceptoren af bij langdurige prikkels, maar die van de warmtereceptoren niet. Daarom voelt een plons in de zee na een tijdje al wat minder fris aan, terwijl een knuffel nooit gaat vervelen.” Of die van een mens of een (huis)dier komt, is onze warmtereceptoren trouwens om het even. “De liefde van een kat of hond bestrijdt onze huidhonger evenzeer als menselijk contact.”
4. De Mount Everest beklimmen dankzij positie- en evenwichtszin
Glaasje te veel op? Dat kan de politie aan de hand van een heel simpel oefeningetje bepalen: de ‘vinger-neusproef’. Agenten vragen dan om met gesloten ogen het puntje van je neus aan te raken. Zit je er meer dan twee centimeter naast? Dan ben je dronken. Deze test doet een beroep op onze proprioceptie, oftewel onze positiezin, een zintuig dat ons constant informatie verschaft over de stand van het lichaam. Daardoor weten we intuïtief waar welk lichaamsdeel zich op welk moment bevindt – in nuchtere toestand althans.
Emma Young noemt dit ‘bodymapping’: volgens haar maken we constant een mentale landkaart van ons eigen lichaam, die we gebruiken om onze bewegingen te coördineren. Daardoor ken je zelfs met gesloten ogen de stand van je ledematen. “Denk maar aan iets leren vangen: aan kinderen wordt aangeleerd dat ze de bal in de gaten moeten houden, en niet hun eigen handen. Dat die tip werkt, is te danken aan proprioceptie: zodra de ogen doorseinen dat de bal dichterbij komt, zet je positiezin je tot beweging aan.”
Ook blind typen noemt ze daar een schoolvoorbeeld van. Verder zorgt dit intuïtieve zintuig ervoor dat we rechtop kunnen blijven staan in een rijdende bus, kunnen traplopen terwijl we bellen of de Mount Everest beklimmen. Al hebben we dat niet alleen te danken aan onze proprioceptie. “Ook onze evenwichtszin speelt een niet te onderschatten rol”, legt Young uit. “In het binnenoor zit ons evenwichtsorgaan. Dat is eigenlijk een geheel van drie zintuigen die constant informatie verzamelen over onze lichaamspositie en onze bewegingen.”
Helaas zijn onze evenwichts- en positiezin beide onderhevig aan de tand des tijds. “En een sedentaire levensstijl versnelt ook nog eens het aftakelingsproces”, vertelt Young. “Gelukkig kan een dagelijkse portie training onze evenwichts- en positiezin opnieuw op scherp zetten. Daarvoor moeten we het kind in ons weer durven los te laten. Dansen, evenwichtsoefeningen doen op een balk, in bomen klimmen: het zijn allemaal activiteiten die de fysieke coördinatie verbeteren.” Volgens wetenschappers van de University of North Florida leveren ze ook een mentaal voordeel op: in proeven zagen ze dat het werkgeheugen van de testpersonen – het deel van het geheugen dat betrokken is bij actieve denkprocessen als rekenen of het onthouden van een telefoonnummer – verbeterde na het uitvoeren van balans- en evenwichtsoefeningen.
Tot slot zou ook geblinddoekt rondlopen (of met je ogen dicht) je proprioceptoren aanscherpen. Als je zicht uitgeschakeld is, word je je beter bewust van andere lichamelijke signalen, luidt de verklaring.
Het meest onderschatte zintuig: de reukzin
We denken altijd dat onze neus het moet afleggen tegen die van onze honden of katten. Aristoteles himself bestempelde onze neus als ‘inaccuraat’, omdat we alleen sterke geuren waarnemen, terwijl dieren diverse en vluchtigere geurstoffen oppikken. Maar dat is een mythe, betoogt Emma Young. Daarvoor citeert ze uit onderzoek van de Amerikaanse neurowetenschapper John McGann. Volgens hem is het verschil in reukvermogen van mens en dier niet zozeer kwantitatief, maar wel kwalitatief: een mens is bijvoorbeeld beter in het onderscheiden van subtiele aroma’s in wijn, terwijl een hond meteen ruikt hoeveel soortgenoten er tegen een boomstam geplast hebben.
De Amerikaanse wetenschapper bracht de reukneuronen, de zenuwcellen die geuren oppikken in de lucht en signalen overbrengen naar de hersenen, van diverse zoogdieren in kaart. Opvallend: vrouwen blijken hier het sterke geslacht. Qua aantal reukcellen scoren mannen namelijk net iets lager dan de muis, terwijl de gemiddelde vrouw er meer heeft dan de doorsnee cavia, die er sowieso meer heeft dan de muis. De rangorde is daarmee duidelijk: vrouw, cavia, muis, man.
Vergelijkende praktijkproeven tussen de verschillende diersoorten zijn helaas lastig te organiseren, omdat de gevoeligheid voor bepaalde geurstoffen per diersoort verschilt. Maar één ding is zeker: we mogen de ruikende mens niet onderschatten. Dat bewees ook de University of California, Berkeley tien jaar geleden al. De onderzoekers lieten hun proefpersonen geblinddoekt door een weide kruipen en een route volgen die gemarkeerd was met chocoladegeur. Om beïnvloeding door de overige zintuigen te vermijden, werden de snuffelaars van dienst uitgerust met een geluiddempende koptelefoon, kniebeschermers en dikke handschoenen. Hoe vaker de proefpersonen het mochten proberen, hoe beter het ze afging.
We kunnen de zenuwcellen in ons reukorgaan trainen, net zoals ons geheugen of onze spieren. Hoe je dat doet? Simpelweg door bewuster te gaan ruiken, legt Young uit. Ga zelf aan de slag met de inhoud van je kasten: kaneel, koffie, chocolade, waspoeder, detergent, parfum,... Ruik er met je ogen dicht aan, beschrijf wat je precies ruikt, en herhaal dat enkele keren per dag. Hoe meer de reukcellen uitgedaagd worden, hoe waarschijnlijker het is dat er nieuwe verbindingen worden gelegd... en hoe beter je neus dus wordt.’ En daar zou je een opvallend voordeel mee kunnen doen, aldus Young. Wie beter ruikt, geniet namelijk meer van seks, citeert Young uit onderzoek van de Technische Universität Dresden.
Meer lezen? Super Senses, Emma Young (John Murray Publishers, 20,45 euro).