Wat als je kind anderen vaak plaagt of zelfs teistert? Expert: "Vraag je eens af waaróm je kind dat doet"
Waarom pesten kinderen? Het wrede fenomeen bracht enkele jongeren zelfs al tot zelfdoding. Als ouder lijk je machteloos te staan. Wat als jóúw kind de pester blijkt te zijn? Orthopedagoog Steven Gielis leert ons tijdens deze Week tegen Pesten dat je wel degelijk kan ingrijpen. “Mensen denken dat vooral tieners en adolescenten pesten. Dat klopt niet. De piek vindt plaats op deze leeftijd.”

“Pesten, dat doet mijn kind niet!” Voor ouders die te horen krijgen dat hun zoon of dochter pestgedrag vertoont, is het even schrikken. En af en toe laat hun reactie het afweten, zegt opvoedingsexpert Steven Gielis. Hij is lector in de orthopedagogie aan de AP Hogeschool en de oprichter van de vzw ZITDAZO.
“Sommige ouders schuiven pestgedrag onder de mat. Ze ontkennen wat er gebeurd is, pretenderen ‘dat het toch zo erg niet is’ of wijzen met de vinger naar het slachtoffer: ‘Hij/zij heeft het zelf uitgelokt.’ Dat is uiteraard niet the way to go. Als er daadwerkelijk gepest wordt, moeten volwassenen hun verantwoordelijkheid opnemen.”
Daarnaast is de kans groot dat het als een complete verrassing komt, wanneer ouders te horen krijgen dat hun kind pest. “Wellicht zijn ze verdrietig en ontgoocheld. Begrijpelijk”, zegt Gielis. “Het is verleidelijk om simpelweg tegen je kind te zeggen dat hij of zij niet meer mag pesten. Maar dan pak je de wortel van het probleem niet aan. Vraag jezelf dus af wáárom je kind pest.”
Waarom gedraagt een kind zich als een pestkop?
Volgens de opvoedingsexpert pest een kind nooit zomaar. Er zit altijd een reden achter. “Het kan zijn dat een kind niet geleerd heeft hoe het correct met anderen moeten omgaan. Mogelijk werd er weinig aandacht aan geschonken in de opvoeding of gaven de ouders een minder goed voorbeeld. En soms is een achterliggende stoornis of een andere problematiek de oorzaak van het pestgedrag.”
Maar de belangrijkste verklaring is dat pesters niet goed in hun vel zitten. “Deze kinderen zitten bijvoorbeeld in een moeilijke thuissituatie of hebben bepaalde behoeftes die niet worden ingevuld. We zien vaak dat pesters zich minderwaardig voelen of onzeker zijn, daarom richten ze hun pijlen op een ander. Tijdens het pesten ervaren ze macht. Ze kunnen controle nemen over de situatie én ze krijgen meer status, wat heel prettig kan voelen.”
Jongeren en kinderen die pesten zijn trouwens vaak zélf ooit het slachtoffer geweest. “Als je gepest werd, laat dat een stempel na. Een minderwaardig gevoel, stemmingsproblemen, faalangst... Sommige slachtoffers proberen hun verleden recht te trekken door pestpleger te worden. Zeker als ze in een nieuwe omgeving terechtkomen. Dan zien ze maar twee opties: pesten of gepest worden.”
Of je een pester wordt, is (deels) erfelijk bepaald
Ook erfelijkheid speelt een rol. Dat concluderen wetenschappers van de Vrije Universiteit Amsterdam, na een studie bij 8.000 kinderen. Ze stelden vast dat pestgedrag voor ongeveer 70 procent bepaald wordt door je genen. “Het is inderdaad een complexe puzzel van biologische factoren en omgevingsfactoren”, bevestigt Gielis. “Maar je kan niet zeggen dat pesten ‘in je DNA zit’.”
“Sommige mensen hebben een aanleg om een dominante persoonlijkheid en agressief gedrag te ontwikkelen. Beeld je in dat ze een groot zaadje bezitten. Alle dingen die gebeuren in het leven van het kind bepalen of het zaadje groeit. Andersom kan een kind een heel klein zaadje hebben dat óók groeit als het fel bemest wordt. Met andere woorden: als het leven je kletsen geeft, stijgt het risico. Elk kind kan een pester zijn en loopt de kans om gepest te worden.”
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten
De hamvraag is natuurlijk: wat kunnen ouders doen? Volgens Gielis zijn kinderen op sociaal vlak nog volop in ontwikkeling en dat vraagt eerst en vooral om goede sturing. “Niet alle kinderen begrijpen het verschil tussen pesten en plagen. Leg uit dat pestgedrag voor het slachtoffer helemaal niet grappig is, maar kwetsend, en leer hen hoe ze grenzen van anderen kunnen aanvoelen. Zeg je kind bijvoorbeeld dat het moet stoppen als iemand ‘neen’ zegt.”
“Probeer ook om het inlevingsvermogen van je kind te versterken. Daders zijn zich meestal niet bewust van de pijn die ze veroorzaken. Stel hen dus vragen zoals: hoe zou jij je voelen in zijn plaats? Denk je dat dit jou ook zou kunnen overkomen? Weet je wat er met iemand kan gebeuren die langdurig gepest wordt?”
Gielis benadrukt nog dat hij geen fan is van straffen. “Dan creëer je een afstand tussen jezelf en je kind. Je raakt de verbinding kwijt, want je kind denkt: ik heb fouten gemaakt en zelfs mijn ouders kunnen het me niet vergeven. Zo geraak je in een negatieve spiraal.”
Oké, maar als je niet mag straffen, want kan je dan doen? “Het kind mag wel op de blaren zitten. Laat pestgedrag volgen door een consequentie. Ga het gesprek aan en zeg: ‘Je hebt iemand anders echt pijn gedaan. Dat keur ik niet goed.’ Een preek geven en moraliseren mag al eens. Of je kan samen een boek lezen over pesten of een documentaire over het thema bekijken.”
Een goede les, zodat je kind empathischer wordt, is samen een ‘sorry-gebaar’ maken. Op voorwaarde dat het oprecht is, zegt Gielis. “Zie dat de pester zich er niet van af maakt met een simpele ‘sorry’ en een handshake. Laat je kind een brief schrijven, waarin het eerst beschrijft wat het verkeerd heeft gedaan. Door het pestgedrag te benoemen, erkent het kind z’n fouten.”
“Laat hem of haar vervolgens stilstaan bij de impact ervan en een gemeende verontschuldiging geven. En als laatste kan de dader overlopen hoe hij of zij het wil goedmaken, en waar hij of zij in de toekomst op zal letten. Toegegeven: dat is erg moeilijk. Zelfs volwassenen hebben het hier lastig mee. (lachje)”
Als ouder moet je ook kunnen loslaten
Achteraf komt het neer op de vinger aan de pols houden, stelt Gielis. “Je kind willen controleren of onder een glazen stolp zetten, werkt averechts. Dan kan het zich niet ontwikkelen. Probeer in de plaats om betrokken te zijn, toon oprechte interesse en praat met je kind. Laat zien dat er geen taboes zijn door het onderwerp af en toe op tafel te leggen. ‘Hoe is het nu? Hoe is het in de klas? Stel dat ik kom kijken, is het dan beter?’”
“Het klinkt simpel, maar voldoende babbelen is het belangrijkste. Onderzoek toont dat kinderen waar ouders van jongs af aan mee praten minder verzeild raken in pestgedrag.”
Naast een goeie aanpak thuis is een samenwerking met de school ook belangrijk. “Hoe meer neuzen in dezelfde richting staan, hoe beter”, knikt Gielis. “Pesten is immers nooit een verhaal van alleen de pester en het slachtoffer. Veelal is er ook sprake van een groepsdynamiek en zijn er kinderen die gedwongen worden om mee te pesten. Daar moeten scholen echt op inzetten. Zodra de middengroep weigert om mee te gaan in het pestgedrag, zal er véél sneller komaf gemaakt worden met het pesten.”