Dagboek van een depressie: over het niets dat alles overneemt
In vier jaar tijd is het aantal langdurige burn-outs en depressies met maar liefst veertig procent gestegen. Het overkwam ook freelance collega Gelein (34). Sinds ze het etiket ‘depressief’ opgeplakt kreeg, houdt ze een dagboek bij. Daarin schrijft ze over haar emoties en diepe dalen, maar ook over de fijne momenten die ze nu meemaakt. Een kwetsbaar relaas over kapotte hersenen, plakkerige grond, to-dolijstjes en depressiemopjes.

Dag 1: Game over
‘Slaap je slecht?’ Nee hoor, ik slaap meestal prima. ‘Heb je weleens hoofdpijn of hartkloppingen? Zweet je vaak?’ Ook niet. ‘Pieker je veel?’ Ik zeg ja, maar ik bedoel nee. Piekeren is eigenlijk al een brug te ver. Ik pieker niet meer, want dat kost mijn hersenen te veel werk. Het tocht vanbinnen, zo lijkt het.
Ik zit bij de huisarts en probeer te omschrijven wat er aan de hand is. Dat ik niet meer kan nadenken. Dat ik me fysiek prima voel, maar dat er niets meer is dan dat. Dat ik belachelijke to-dolijstjes heb waar ik zelfs ‘tandenpoet- sen’ op zet, omdat ik weet dat ik niet meer dan vijf taken per dag kan doen. Opstaan, tandenpoetsen, douchen, boodschappen doen, de was doen. Game over. Werken is sinds vorige week van de lijst gevallen.
Iemand vroeg me laatst waar ik nu eigenlijk blij van werd. Gewoon, making conversation. Ik heb een volle minuut geen conversatie kunnen maken. Ik heb met een soort vage glimlach teruggekeken. Ik kon, hoe hard ik ook pro- beerde na te denken, geen antwoord verzinnen. In het beste geval leek ik heel mysterieus. In het slechtste geval heel depressief. Ik schrok ervan.
Het is niet dat ik niets leuk vind. Ik vind mijn kinderen leuk. Ik vind dansen leuk. Ik word er alleen niet blij van. Ik zit in een constante staat van ‘mèh’. Meestal ben ik oké, maar niet meer dan dat. De huisarts vraagt of dat dan niet goed genoeg is. Ik zeg: ‘Nee, want ik kan niet meer nadenken.’ Soms voelt het alsof ik aan de grond blijf plakken, of ik verstijf. Dan kost om me heen kijken al te veel moeite. ‘Het voelt of mijn hersenen stuk zijn.’ Dat zeg ik. Dat van die to-dolijst, dat tandenpoetsen en die plakgrond, dat vertel ik niet.
Ik heb het idee dat ik hol ben vanbinnen. Een lege put met daaromheen een omhulsel met blond haar. Als je een deurtje van mij naar binnen open zou kunnen doen, stort je zo veertig meter naar beneden. Dat vertel ik ook niet. ‘Depressief ’, zegt de huisarts. En dat vind ik nogal een label. Maar het klopt, denk ik. Want ik voel me eigenlijk wel opgelucht. Ik ga huilend naar buiten.
Dag 2: Mijn hersenen zijn stuk
Ik spreek met mijn coach. Ik heb een fantastische coach die me al een tijdje helpt bij faalangst en perfectionisme. Ik heb haar een half jaar geleden gecontacteerd toen ik merkte dat ik bang was om fouten te maken, dat ik onzeker was en heel erg heftig reageerde op mensen bij wie ik me niet goed voelde. Was dit een voorteken van een depressie? Of een burn-out? Ik weet het niet. Mijn coach weet het geloof ik wel, maar ze is geen psycholoog en stelt bewust geen diagnoses. Ze probeert me te helpen bij professionele faalangst, maar ik heb mijn werk stopgezet en heb dus niks professioneels meer over. Ze kan en mag niets doen aan hersenen die stuk zijn. We besluiten samen om het traject even stop te zetten. Maar ik wil nog wel weten wat zij denkt. Want het enige wat er wél vaak in mijn tochthoofd rondwaait, is geld. Ik ben freelancer, ik werk in opdracht voor een productiehuis. Ik schrijf ook af en toe artikels. Moet ik nog kleine schrijfopdrachten aannemen en wat geld verdienen? Of helemaal niks doen en een uitkering aanvragen? En wat ga ik dan doen? De hele dag voor me uit staren of Million Dollar Listing op tv kijken? Nuttig is anders. Ze zegt allerlei hele slimme en fijne dingen. Ze vraagt aan het einde van het gesprek of er nog zaken bij mij blijven hangen, of ik nog iets wil vragen. Ik probeer me te herinneren wat die slimme en fijne dingen ook alweer waren. Of ik dat al heb gevraagd van die geldzorgen. Ik zeg niks, ik glimlach en staar. Want ik realiseer me dat we het daar het afgelopen halfuur over hebben gehad. Alleen herinner ik het me niet. Mijn hersenen zijn stuk. Ik probeer een afspraak te maken bij mijn vroegere psycholoog. De dame die mij geholpen heeft bij twee postnatale depressies. Ik weet dat ze daarin gespecialiseerd is, maar weet niet of ik nu ook nog bij haar terechtkan. ‘Mijn jongste is nu twee, dus ik denk niet dat ik haar nog de schuld kan geven’, staat er in mijn mail. ‘Depressiemopje’, zet ik erachter. Kan ik zelf nog wel om lachen. Dat dan weer wel.
Dag 3: Ben ik gewoon lui?
Vandaag ben ik moe. Zo moe. Toch dat slechte slapen. Zoals mensen die positief testen op corona daarna plots klachten krijgen. Nu ik een positieve depressietest heb, slaan de symptomen me om de oren. Piekeren, moe, hoofdpijn. Vannacht lag ik wakker. Relativering komt normaal gezien op met de zon, nu weet ik dat het onzin was. En toch. Ben ik wel depressief of ben ik gewoon lui? Dat zijn mijn kapotte hersenen. Daar zit een oordeel over mezelf in. Ik moet lief zijn voor mezelf. Ik hoef daar helemaal niet over na te denken. Al blijf ik de rest van het jaar thuis door luiheid, dan nog moet ik daarvan helen. Ik weet het wel, maar ik begrijp het niet. Ik blijf piekeren. Vorige week piekerde ik nog niet, maar tochtte het. Vooruitgang, zeker?
Opstaan, kleren aandoen, boterhammen smeren voor de kinderen, bloemen uitpakken. Ik heb nog één taak over. Knap van mezelf, want ik heb nooit beseft met hoeveel minitaken die bloemen gepaard gaan. Vaas zoeken, verpakking eraf halen, touwtje losknippen. Bloemstelen afsnijden, bloemenvoeding openknippen en erbij doen. Bloemen in vaas schikken. Plekje zoeken voor vaas. Verpakking scheiden en in juiste afvalbak doen. Bloemstelen in groenafval. Schaar en mesje opbergen. Gemorst water opvegen. En zo is het weer middag. Ik voel me ontzettend nutteloos. Ik verveel me. De bloemen waren een cadeau van mijn collega’s. ‘Word maar heel rustig weer beter, we missen je’, staat erop. Ik vind dat niet leuk, omdat ik nu niet meer kan doen alsof ik gewoon lang vakantie heb. Mijn man leest het kaartje nog eens heel langzaam aan me voor: ‘Lees nu goed wat er staat, dat is toch ontzettend lief?’ Mijn kapotte hersenen kunnen dat niet zien. Foto maken van bos bloemen, opsturen naar collega’s. Een tekst erbij zetten, lukt niet. Want dan moet ik nadenken. En dus zet ik er hartjes bij. Dit hoort nog bij het bloemen uitpakken, beslis ik. Tijd voor de laatste taak van de dag. Tandenpoetsen. Spannend.
Dag 6: flight, fight, freeze
Flight, fight, freeze Mijn postnatale depressie en dit, da’s een enorm verschil. Bij mijn eerste dochter begon het met angstig zijn, bang voor alles. Dat ze ’s nachts zou sterven als ik niet wakker bleef om naar haar te kijken. Dat ik haar per ongeluk te warm aan zou kleden en haar hersenen zouden koken. Dat ik haar niet genoeg eten gaf, of te veel. Of het verkeerde. Ik vond dat ik haar een slechte start gegeven had omdat ze geboren is via een keizersnede. Dat ik – biologisch gezien – geen moeder was omdat de chirurg me had moeten helpen. Ik voelde me alsof Darwin me er eigenlijk uit had gefilterd, maar het UZ Leuven hem te slim af was. Bullshit. Ik kreeg het woord ‘bevallen’ niet over mijn lippen, dat vond ik te veel eer voor wat ik gedaan had. Ik vond dat ik het al fout gedaan had, en het alleen een kwestie van tijd was voor ik het opnieuw zou verkloten. Mijn reactie? Flight. Dikke vette flight: heel veel uitgaan, heel veel werken, mijn dochter was toch beter af bij haar vader. Bij de tweede was er vooral de angst dat ik zou hervallen. Maar dit keer verkeerde ik in fightmodus. Vechten tegen het gevoel onwaardig te zijn, tegen de gedachten die me onderuit probeerden te halen. Ik was voorbereid en gewapend met mijn psychologe. Weer een keizersnede, maar dit keer kon ik me daarop voorbereiden. Rustig. Een band opbouwen met mijn jongste. Vechten tegen het schuldgevoel dat ik bij de eerste niet zo’n rustige moeder was geweest. Maar dit kon ik. En nu? Pure freeze. Vasthouden aan het omhulsel dat ik ben – boven het gapende gat onder mij. Eén verkeerde beweging en ik val erin. Plakt de grond, of hou ik me er zelf aan vast? Ik maak geen keuzes. Ik durf niks meer te doen. Sporten was al helemaal te veel. Ik ben in één jaar tijd zeven kilo bijgekomen. Omdat ik me in de zetel nestelde, werkte en probeerde om normaal te blijven doen. Ik was me al een jaar in een holletje aan het ingraven, zonder het te beseffen. Het is tijd om eruit te komen.
Dag 10: Je bent goed bezig
‘Hoe is het?’ God, wat haat ik die vraag. Het antwoord roepen naar de overkant van de straat, terwijl ik voorbijwandel of fiets, met één been in de auto of tussen de rekken van de supermarkt: dat kan ik. ‘Ja, goed, iedereen blij, dag!’ Maar als de vraag gesteld wordt uit oprechte interesse, of nog erger: bezorgdheid? Dan kan ik het niet. Want wat moet ik antwoorden? ‘Eigenlijk best wel vreselijk, ik ben depressief. Hier in de versafdeling gaat het op zich wel. Ik weet dus eigenlijk niet echt hoe het met me gaat. En hoe is het met jou?’ Een van mijn vriendinnen is er heel goed in. Ze weet wat ik doormaak en vraagt me: hoe is het nú met je? Die vraag kan ik wél beantwoorden. ‘Nu wel oké.’ Nog zo’n hatelijke vraag: ‘Heb je vakantie?’ Ik ben freelancer, dus heb ik in het begin een paar keer gezegd dat ik even geen opdrachten aannam. Klonk heel fancy, alsof ik het goede leven aan het leiden was. ‘Beetje overwerkt’ heb ik het ook al genoemd. Een gradatie erger, maar nog steeds gesproken zoals Kate Moss op een boot in Santorini. ‘Iets te veel shoots gedaan, ja.’ Casual hairflip. ‘Burn-out’, dat komt er bij de beste vrienden en vriendinnen ook weleens uit. ‘Depressie’ hou ik nog even voor mezelf. Het slaat nergens op, maar in mijn kapotte hersenen is dat een enorm verschil. Burn-out voelt voor mij aan als het gebroken been onder de emoties. Oeps, beetje te hard gegaan. Zes weken mentale gips en dan weer stapsgewijs opbouwen. Beetje minder werken, beetje beter grenzen aangeven, even rusten en weer gaan. Depressie is dat oneindige zwarte gat vanbinnen. Een olievlek die alles overneemt. Een wolk die ongemerkt alle hoekjes heeft ingenomen voordat ik omkeek en zag dat er niks meer was, alleen die put van veertig meter diep. Depressie is eng. Burn-out is overzichtelijk. Bullshit natuurlijk. Misschien is dit wel een burn-out. Misschien is er geen verschil tussen de twee. Mijn psycholoog kan ik het niet vragen, want ik denk dat mijn depressiemopjes haar afgeschrikt hebben. Er ligt nog geen afspraak vast. Maar het is het onbekende, het onzekere van zo’n depressie dat ik eng vind. Hoe kom ik eraan? En hoe kom ik er weer van af? Hoe voorkom ik het? Wanneer zal ik weer willen werken? Wanneer stopt de grond met plakken?
‘Je bent goed bezig’, zei de huisarts. Ik zat daar met een peesontsteking in mijn heup omdat ik de depressie eruit probeerde te pilatesen. Persoonlijk zou ik dat niet onder ‘goed bezig’ plaatsen, maar zijn zin kwam net na een oprechte ‘Hoe gaat het?’ en ik zat er alweer met tranen in mijn ogen. ‘Niet zo heel goed, maar ik probeer eruit te komen.’ In elk geval eerlijker dan ‘Iedereen blij, joe’. Zijn ‘Je bent goed bezig’ kwam wel binnen. Mijn broer belde van de week om te zeggen dat hij een TIA had gehad. Een klein herseninfarct. Oorzaak onbekend. Ik schrok me rot, hij was natuurlijk nog harder geschrokken. We zijn geen geweldige praters. Toch vertelde hij dat hij fysiek oké was, maar mentaal bang bleef dat het plots terug zou komen. Hoe kom je eraan? Hoe kom je er weer van af? Ik heb me nog nooit zo close met hem gevoeld. Ik vraag hem: ‘Weet je wel zeker dat je een TIA had, of zit je gewoon te zeiken?’ TIA-mopje. We lachen heel lichtgroen.